Leerteam 2 (groepen 4, 5 en 6)
Groep 4
De themawoorden van afgelopen week waren: recept, ingrediënten, bereidingswijze, bakken enzovoort. Tijdens de taalles hebben de kinderen een eigen recept geschreven.
Het doel van het lezen was: Ik kan woorden lezen met -ig en -lijk, zoals romig en enig.
Het woord van de dag was afgelopen donderdag romig. In een grafische model waar het om de betekenis ging, hadden de kinderen zelf de volgende woorden daarbij bedacht: roomijs, slagroom, en roomboter.
En om deze woorden toe te passen hebben de kinderen zelf heerlijke pepernoten gemaakt.
Het was van de week rommelig in de klas, want de Sint en zijn pieten waren ons schooltje niet voorbij gereden en hadden wat lekkers in de schoenen gedaan. De kinderen vonden het enig.
rekenen
– ik kan de tafel van 2 toepassen;
– ik kan het getal in het goede vak plaatsen. Bijvoorbeeld 46 hoort in het vak van 40-51;
– voor 20 november de tafel van 10 bij de juf/meester opzeggen.
taal
– ik kan zeggen wat klinkers en medeklinkers zijn;
– ik kan zeggen wat een bijvoeglijk naamwoord is;
– ik kan het werkwoord en de zelfstandige naamwoorden in de zin benoemen;
– ik kan in een samenstelling het werkwoord benoemen.
spelling
– ik kan woorden met -ng en -nk schrijven;
– ik kan de ei / ij woorden schrijven;
– ik kan woorden met – eer, -eur en oor schrijven.
Groep 5
Tot aan de kerstvakantie werken we onder andere aan de volgende doelen:
Ik kan een werkwoord terugbrengen naar het hele werkwoord: zit > zitten (taal).
Ik kan de tegenwoordige tijd en de verleden tijd onderscheiden in een zin: speelden > verleden tijd (taal).
Ik kan optellen en aftrekken rond een honderdtal tot en met 1000 (rekenen).
Ik kan de tafels van 7 en 8 opzeggen (rekenen).
Ik kan woorden met een -x- lezen, zoals extreem, extra en climax (technisch lezen).
Ik kan vierlettergrepige woorden lezen die niet zijn samengesteld, zoals beoordelen, verschrikkelijk en opgevouwen (technisch lezen).
Groep 6
Vorige week zijn we met de bovenbouw naar de ASK geweest. We hebben hier ontzettend van genoten!
Doelen voor de komende twee weken;
Rekenen:
– ik kan aftrekkingen onder elkaar uitrekenen;
– ik kan de oppervlakte van figuren met een standaardmaat uitrekenen.
Taal:
– ik kan de tijdproef uitvoeren en daarmee de persoonsvorm vinden;
– ik kan het verschil tussen letterlijk en figuurlijk taalgebruik herkennen en gebruiken.
Spelling:
– ik kan verkleinwoorden die eindigen op tje, kje en etje correct spellen.