Leerteam 2 (groepen 4, 5 en 6)
Groep 4
Rekenen
Ik kan een bedrag tot en met 2 euro samenstellen met munten;
Ik kan kwartieren, hele en halve uren aflezen. En tijdsverschil van hele en halve uren aangeven;
Ik kan + en – sommen tot en met 100;
Voor 23 januari tafel van 3 opzeggen bij juf of meester.
Taal
Ik kan zeggen wat een zin is;
Ik kan een zin maken door vragen te stellen over het werkwoord.
Bijvoorbeeld:
Eten
Wie eet?
Mijn broertje eet.
Wat eet mijn broertje?
Mijn broertje eet een broodje.
Ik kan zeggen wat klankgroepen zijn;
Ik kan zeggen wat een pictogram is .
Spelling
Ik kan woorden schrijven met -aai, -ooi en -oei;
Ik kan woorden schrijven met aan het eind een -d;
Ik kan woorden schrijven met be- ge- en ver-.
Groep 5:
We hebben het tweede thema van geschiedenis over de Romeinen afgerond. Na de vakantie beginnen we aan thema 3: “Leven als ridder”. Ook werken we aan de volgende doelen:
Rekenen
Ik kan de tafels van 7 en 8 opzeggen;
Ik kan door te kijken naar een foto bepalen wat je vanaf een bepaalde plek kan zien;
Ik kan de echte afstand op een plattegrond bepalen met hulp van een liniaal en de schaal.
Taal
Ik kan de tegenwoordige tijd en de verleden tijd onderscheiden in een zin;
Ik kan de basisvorm van een woord uit een afgeleide vorm halen. zusje = zus.
Technisch lezen
Ik kan vloeiend lezen: ik let op de afwisseling tussen snel en langzaam en op pauzes;
Ik kan drie- en meerlettergrepige woorden lezen die eindigen op een open lettergreep.
Groep 6:
– Ik kan binnen een context een deel van een geheel bepalen en hierbij de passende breuknotatie gebruiken;
– Ik kan een zelfstandig naamwoord in het meervoud zetten;
– Ik kan een onregelmatig werkwoord vervoegen;
– Ik kan woorden die eindigen op een -d correct spellen.