Leerteam 2 (groepen 4, 5 en 6)

dinsdag 21 januari 2020

Groep 4

Rekenen
Ik kan een bedrag tot en met 2 euro samenstellen met munten;
Ik kan kwartieren, hele en halve uren aflezen. En tijdsverschil van hele en halve uren aangeven;
Ik kan + en – sommen tot en met 100;
Voor 23 januari tafel van 3 opzeggen bij juf of meester.

Taal
Ik kan zeggen wat een zin is;
Ik kan een zin maken door vragen te stellen over het werkwoord;
ik kan een woord in klankgroepen verdelen;
ik kan met pictogrammen woorden beter onthouden.

Voorbeeld van een zin langer maken.
Eten
Wie eet?
Mijn broertje eet.
Wat eet mijn broertje?
Mijn broertje eet een broodje.

Ik kan zeggen wat klankgroepen zijn.
Ik kan zeggen wat een pictogram is .

Spelling
Ik kan woorden schrijven met -aai, -ooi en -oei;
Ik kan woorden schrijven met aan het eind een -d;
Ik kan woorden schrijven met be- ge- en ver-.

Groep 5
Rekenen:
Ik kan de digitale klok aflezen;
Ik kan de tijdsduur tussen twee analoge klokken berekenen door naar de digitale tijden te kijken;
Ik kan getallen verdubbelen en halveren tot en met 1000.

Taal:
Ik kan de betekenis van 12 themawoorden vertellen;
Ik kan een voorzetsel gebruiken om aan te geven waar of wanneer iets gebeurt.

Spelling:
Ik kan woorden met een korte klank aan het eind van een klankgroep correct schrijven, zoals bakker;
Ik kan woorden met een lange klank aan het eind van een klankgroep correct schrijven, zoals jager.

Groep 6
Rekenen:
Ik kan een opgave uitrekenen met een rekenmachine;
Ik kan getallen afronden op een nabijgelegen tiental of honderdtal.

Taal:
Afronding thema 4.
Ik kan een zelfstandig naamwoorden in het meervoud zetten;
Ik kan een onregelmatig werkwoord vervoegen;
Ik kan de verschillende zinsdelen benoemen;
Ik kan de komma op de juiste plek plaatsen.

Spelling:
Ik kan woorden met een korte klank aan het eind van een klankgroep correct schrijven, zoals bakker;
Ik kan woorden met een lange klank aan het eind van een klankgroep correct schrijven, zoals jager.

 

Delen via